Strak blauw op deze zomerse dag is ook de lucht boven Kampen. Op de IJsselkade heerst een drukte van belang. Afgemeerd liggen hier de Urker en de Schokker, maar ook de Harderwijkse, Elburger en Vollenhover vissersschepen. Bovendien liggen de Kamper havens ook vol vissersschepen. De dagelijkse armade van naar teer, lijnolie, maar vooral naar vis ruikende botters en kotters, donkere deinende jagers, de roestbruine zeilen in rust gestreken.
De Kamper visafslag is bij de vissers, maar ook die van buiten Kampen, het meest in trek omdat men hier vaak de beste prijs voor zijn vangsten kon maken. De schippers en hun dekknechten versjouwen hun ladingen schol, bot en schar, maar ook veel paling en spiering in grote druipende manden. Bij de oude visafslag, waar nu restaurant d’Olde Vismarkt staat, is het afmijnen al begonnen. Aan de onduidelijke woordenstroom herken je ogenblikkelijk de stem van Palland, afslager in dienst van de gemeente: “Een gulden-negen-acht” roept hij boven de menigte uit, speurend tot het beslissende ‘ja’ klinkt.
Een zilveren stroom van nog levende blei, klappend met de staarten, wordt uitgestort over de lange, glibberige tafels in de afslag, waar later vrouwen bezig zijn met het schoonmaken van de verkochte vis. In grote manden, knetterend in hun slijm als een beginnend bosbrandje, wacht de springlevende aal om naar de palingrokerijen gebracht te worden.
Klaaze en Geeze hebben geluk vandaag. Voor slechts zes cent per ben (ongeveer 1 kilo) bemachtigen zij hun rantsoen garnalen voor die dag. Met elkaar zo’n vierentwintig bennen op de handkar. Weldra klinkt hun heldere stem door de Kamper straten: “Genélen, mooie varse genélen!” Het watertanden begint op het moment dat de palingrokerijen in de kristallen bol verschijnen.
De Kamper paling uit eigen rokerijen is altijd beroemd geweest om zijn uitzonderlijk fijne smaak, het malse zalmroze vissevlees dat, eenmaal van zijn bronskleurig vel ontdaan, vederlicht van het graat dient te vallen.
Een van de bekendste palingrokerijen in die dagen is die van Pé Reumer, maar ook die van Van Heerde had grote faam. Dat succes dankt Pé Reumer (dikke Pé) voornamelijk aan het uitzonderlijke vakmanschap van een van zijn trouwste werknemers: Jan van ’t Veen, die vanwege zijn gedrongen figuur door iedereen Jan met de Konte wordt genoemd.
Op dit moment heerst in de rokerij van Pé weer eens een koortsachtige drukte, omdat zojuist een flinke order is binnengekomen. De mannen zijn druk in touw met het wassen, zouten en het aan lange rookspiesen rijgen van de vele tientallen ponden paling.
Tegelijk wordt met één oor geluisterd naar Sjampie, een altijd goedgemutste, enigszins loenzende collega die amusante verhalen kan vertellen. Deze oud-koloniaal is bovendien lang van postuur en broodmager. Daarbij bezit hij een opvallende druilsnor zodat zijn sprekende gelijkenis met de Engelse Chamberlain ronduit frappant is.
Afgekort: Sjampie dus.
Wat hem extra interessant maakt is het feit dat hij getrouwd is met een echte Russin. Een struise ondernemende vrouw waarvan wel eens gekscherend onder de collega’s wordt verteld dat Sjampie iedere avond, wodka drinkend, in een helse omarming door de bedstee zakt. Bovendien wordt over haar verteld dat ze eertijds alleen per trein Rusland wist uit te komen en er verder in slaagde ongehinderd de westerse wereld binnen te dringen door bij alle doorlaatposten doofstomheid voor te wenden.
Dan gebeurt het!
“Wie appelen vaart, die appelen eet,” moet de altijd vindingrijke Sjampie op een keer hebben gedacht. Al geruime tijd was het Pé Reumer opgevallen dat steeds grote hoeveelheden paling illegaal uit de rokerij verdwenen. Bij ponden tegelijk, als sneeuw voor de zon. Een tijdlang werden alle werknemers, overigens met hun instemming, bij het verlaten van de rokerij min of meer gefouilleerd. Daarbij werd steeds bot gevangen. Voor Reumer een kwelling, temeer daar het meest waterdichte controlesysteem niet in staat bleek de uiterst geraffineerde rover te betrappen.
De diefstallen gingen onverminderd door.
Toen begon het een van de voormannen op te vallen dat Sjampie de laatste tijd veelvuldig bezoek kreeg van zijn dochtertjes. Zo op het oog om hun vader een pakje brood te bezorgen. In werkelijkheid speelde Sjampie een uiterst geslepen spel, waarbij zijn kinderen de voornaamste schakel vormden.
Sjampie liep tenslotte als palingdief tegen de lamp toen zijn dochtertjes, na opnieuw een bezoek aan hun vader in de rokerij te hebben gebracht, bij de uitgang door de politie werden opgewacht. Bij fouillering bleken de kinderen onder hun bovenkleding hoepeltjes paling te verbergen. Op die manier smokkelden ze op last van hun vader lange tijd ongemerkt grote hoeveelheden paling de rokerij uit.
Nu was het spel uit. Met Sjampies carrière als palingroker was het natuurlijk gedaan.
Als los sjouwerman, o.a. op de turfschepen die geregeld aan de IJsselkade kwamen lossen, verdiende hij daarna een karige boterham voor zijn ontredderde gezin. Evenals zijn vermaarde Engelse toonbeeld Chamberlain, stierf de Kamper Sjampie tenslotte als een gebroken en teleurgesteld man.
Fragment van Henk de Koning, Een Hanzestad terug ….
In: Verhalen van een oude Hanzestad, Kamper auteurs schrijven over vroeger onder eindredactie van Jan B.Keuter.